Biodiversiteitskaart Weert Noord lemige zandgrond
Gebiedskenmerken
- Oppervlakte: 503 ha
- Functie: landbouw, bewoning, recreatie
- Bodem: poldervaaggrond, lemig zand
- Overige: goudgroene- en zilvergroene natuurzone bronsgroene landschapszone, NNN
Het Landschap
Tussen de hoog gelegen stuifzanden van de Weerterbergen en de oude landbouwgronden rond de kom van Weert ligt een landbouwgebied met een eigen karakter. Dit heeft alles te maken met de ontstaansgeschiedenis. Na de laatste ijstijd heeft het smeltwater fijne deeltjes meegevoerd naar deze lager gelegen vlaktes. De bodem bevat er veel leem, dat fijner is dan zand en water minder goed door laat.
Doordat het gebied veelal nat is geweest zijn er weinig processen geweest die hebben gezorgd voor bodemvorming. Daarom hanteren de bodemkundigen de term “vaaggrond”.
De slechte ontwartering heeft er voor gezorgd dat het gebied pas laat is ontgonnen. Dit zie je in het landschap terug in de blokvormige verkaveling. Veel andere gewassen dan ondiep wortelend gras voor het vee kon niet worden verbouwd. Hoewel het gebied nu ontwaterd is wordt er nog relatief veel melkvee gehouden en zijn er paardenweien.
De bodemopbouw en de waterhuishouding maken dat het gebied een geheel eigen soortensamenstelling heeft. De kalkrijkdom van leem en het feit dat er van nature geen rijke bovenlaag is maken dat er omstandigheden zijn voor bijzondere soorten.
To be..mest or not to be-mest
Begraasde weides, omgeven door omheiningen en kleine sloten of greppels geven voor één vogelsoort precies de juiste omstandigheden om te kunnen leven: de roodborsttapuit. Een klein hoeveelheid ruigte dat ontstaat doordat langs de weidepalen niet wordt gemaaid of begraasd is al voldoende voor dit sierlijke vogeltje. De soort is dan ook verspreid door het hele gebied aanwezig.
De roodborsttapuit zit duidelijk in de lift, iets wat je van veel andere weidevogels niet kunt zeggen. De grutto is er zo goed als uitgestorven, er broedt mogelijk nog één paartje in het gebied. Ook de veldleeuwerik en graspieper worden er nog waargenomen, maar broedgevallen zijn schaars.
De agrarische percelen zijn in trek bij soorten die gras eten, zoals hazen en reeën. Maar ook muizeneters zullen er voldoende voedsel vinden. Buizerds en torenvalken worden er veel waargenomen, op zoek naar veldmuizen en mollen. De boerenerven bieden veel vogelsoorten broedgelegenheid. Holenduiven en zwarte roodstaarten vinden plekken in de bebouwing. In slootkanten bloeit in het voorjaar de pinksterbloem en dwarrelt het oranjetipje langs de bermen.
Tot zover eigenlijk nog niets bijzonders; daarvoor moeten we richting het spoor.
De bijzondere omstandigheden die vanwege lemige, klakrijke en voedselarme bodems aanwezig zijn komen letterlijk tot bloei in de terreindelen waar geen agrarische activiteit is. Het spoortalud is een dergelijke plek.
Hoewel met een totaal aantal waargenomen soorten van 669 het gebied op het oog niet erg hoog scoort, zijn van deze waargenomen soorten er erg veel die zeldzaam te noemen zijn.
Op een lengte van nog geen kilometer zijn langs het spoortalud 11 plantensoorten van de Rode lijst van bedreigde soorten waargenomen. Van paddenstoelen zijn dat maar liefst 13 soorten. Wat veel van deze soorten verbind is de voorliefde voor vochtige en niet bemeste graslanden. En dat zijn bijzondere omstandigheden!
Een voorbeeld is de gulden sleutelbloem. Deze soort wordt een “indicatorsoort” genoemd. Als de plant er kan groeien dan geeft dat een duidelijk aanwijzing voor de omstandigheden in de bodem. Het spoortalud laat zien welke soorten er vroeger in de weinig bemeste en vochtige hooilanden voor konden komen, iets waar natuurbeheerders nog vaak naar streven. Door intensieve bemesting en toepassing van drijfmest in plaats van ruige stalmest zijn deze omstandigheden alleen nog in uitzonderlijke gevallen aanwezig.
Als indicator voor kalkrijke bodems kan de waarneming van de wijngaardslak dienen. Deze grote soort heeft voor de bouw van zijn slakkenhuis grote hoeveelheden kalk nodig.
Het spoor vormt behalve goede groeiplaatsen ook leefgebied voor een hagedissensoort: de levendbarende hagedis. Je zou het gerust een spoorhagedis kunnen noemen. Het ballast (de stenen langs de bielzen) warmen snel op. Als koudbloedig dier heeft de levendbarende hagedis dit nodig. Daarnaast heeft de werkgroep biodiversiteit van IVN Weert e.o. dood hout in de bermen gelegd in aanvulling op de bielzen. De ruigtes langs het spoor worden gebruikt om kleine insecten te vangen die beheerd worden door de werkgroep, waardoor de soortenrijkdom in stand blijft. Voor bijen die in de grond hun eieren leggen is het ook prima gebied. Drie van de waargenomen bijensoorten komen voor op de Rode lijst, meerdere soorten zijn zeldzaam.
Een bijzondere vermelding…
Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de A2. Dit is een hoger gelegen deel, dat grenst aan het Natura 2000-gebied Weerter en Budelerbergen. Een bijzondere vermelding is hier op zijn plaats vanwege de vondst van een bijensoort die meer dan 40 jaar verdwenen was in Nederland maar sinds kort weer is opgedoken: de kleine sachembij. Met zijn grote felgroene ogen en gele gezicht is het een lust voor het oog. De bij is nog maar op drie plekken in Nederland teruggevonden.
Binnen het gebied zijn nog meer parels te vinden. Plekken met open water en moerassige omstandigheden trekken veel soorten aan. Langs het Schaapspad is een dergelijke plek te vinden. Het ligt afgelegen, wat het zeer geschikt maakt voor vogelsoorten om tijdens te trekperiode uit te rusten en bij te tanken. Vooral doortrekkende steltlopers zoals groenpootruiters, bosruiters, watersnippen en kemphanen maken er gebruik van. Langs de oevers vinden we broedvogels zoals de rietgors en de blauwborst.
Getjirp in de weilanden
Daar waar de weilanden extensief beheerd worden, zien we de positieve invloed op de biodiversiteit. Het gebied Russelsbroek is een voorbeeld waar de zeldzame veldkrekel nog voorkomt, vanwege de voedselarme en vochtige omstandigheden. Zodra de temperatuur boven de 12 graden komt, begint het mannetje te tjirpen. Velen zullen het priet-priet-priet geluid vooral van vakanties in warme landen herkennen.
De vlindersoorten die in dit gebied voorkomen zijn ook specifiek te noemen. De “grassoorten” zoals hooibeestje en oranjetipje worden er veel waargenomen. Dit zijn heel andere soorten dan die bijvoorbeeld in tuinen voorkomen. Vlinders hebben specifieke plantensoorten nodig om de eieren af te zetten en vaak ook specifieke soorten om nectar te vinden. Dat er maar liefst 29 verschillende soorten zijn gezien zegt dus wel wat over de plantengroei.
De kleine vennen die verspreid in het gebied voorkomen zorgen ook voor de variatie in soortenrijkdom. Vooral voor kritische amfibieën zoals de kamsalamander zijn deze poelen van belang. Maar evengoed is het leefgebied voor libellen en juffers. Er zijn 21 verschillende soorten aangetroffen, veel daarvan bij de kleine poelen. Zodra de larven via de stengels van waterplanten naar boven zijn gekropen en vervellen tot libellen gaan ze rondtrekken. Daarom kun je ook ver van water vandaan toch nog libellen tegenkomen. Libellen eten andere vliegende insecten, en die zijn vaak weer boven water te vinden.
307 Waargenomen soorten
(zoals bekend in Nationale Databank Flora en Fauna)
Vogels (100) waargenomen
- Buizerd
- Geelgors
- Grasmus
- Grote zilverreiger
- Grutto
Vleermuizen (0 waargenomen)
Zoogdieren (11 waargenomen)
- Bunzing
- Dwergmuis
- Eekhoorn
- Egel
- Haas
Reptielen, Amfibieën & Vissen (12 waargenomen)
- Gewone pad
- Baars
- Bastaardkikker
- Bermpje
- Bruine kikker
Dagvlinders (29 waargenomen)
- Bruin zandoogje
- Citroenvlinder
- Groot dikkopje
- Hooibeestje
- Koevinkje
Libellen (21 waargenomen)
- Azuurwaterjuffer
- Beekoeverlibel
- Grote keizerlibel
- Houtpantserjuffer
- Koraaljuffer
Overige ongewervelden (182 waargenomen)
- Doodskopzweefvlieg
- Grote klokjesbij
- Rode maskerbij
- Kleine sachembij
Krasser
Vaatplanten (228 waargenomen)
- Avondkoekoeksbloem
- Brem
- Gevlekte orchis
- Grote ratelaar
Gulden sleutelbloem
Overige (86 waargenomen)
- Bleek staalsteeltje
- Fraaie knotszwam
- Gele satijnzwam
- Glanzende vezelkop
- Papegaaizwammetje
- Verdroging, vermesting en verzuring zijn de drie grootste bedreigingen als het gaat om vochtige, voedselarme en kalkrijke omstandigheden. Niet voor niets zijn deze zeldzaam geworden. De uitstoot van stikstof is een bedreiging voor het in stand houden van deze omstandigheden die gunstig zijn voor biodiversiteit.
- Intensivering van de landbouw en het omschakelen naar niet grondgebonden landbouw zorgt er voor dat er steeds minder structuren in het landschap aanwezig zijn. De roodborsttapuit neemt met weinig genoegen, maar de kritische soorten zijn al verdwenen uit het agrarische landschap.
- Beheer en onderhoud kunnen bepalend zijn voor het behoud van sommige plantensoorten en daarmee voor insecten. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen zorgt ervoor dat aanwezige insecten populaties achteruit gaan of verdwijnen.
- Het gebruik van kunstmest of mestinjecties zorgt voor een achteruitgang van de bodem biodiversiteit en door uitspoeling naar de omgeving ook voor een achteruitgang van de soortenrijkdom aldaar.
- Behalve de natuurlijk beheerde weilanden en de spoortaluds zouden ook de bermen in het gebied een functie voor planten, paddenstoelen en insecten kunnen krijgen. Minder maaien, maaien op de juiste tijdstippen, gefaseerd maaien en vegetatie laten staan zijn eerste stappen.
- Belangrijke waardes voor insecten in het gebied hangen samen met de aanwezigheid van schrale omstandigheden, waardoor soorten als muizenoor, gewoon biggenkruid en slangenkruid een plek hebben. Verder zijn struiken en bomen als wilgen en sporkehout belangrijke soorten om toe te passen.
- Het stimuleren van de overstap naar natuurinclusieve of biologische landbouw kan er voor zorgen dat de weilanden en omgeving daarvan kruidenrijker worden.
- De afgelegen ligging van sommige van de parels in het gebied is een te behouden waarde.
De “Weerter-soort” van het gebied is de geelgors. Deze soort is gekozen als vertegenwoordiger omdat dit deelgebied het optimale leefgebied vormt. Net als alle anders soorten heeft de geelgors behoefte aan voedsel, voorplantingsplekken, veilige plekken om te rusten, vocht en verbindingen tussen de verschillende delen van het leefgebied. Als het goed gaat met de ambassadeur kunnen veel andere soorten meeliften op zijn succes.
- Voedsel: voor de geelgors is het vinden van voedsel in de winter een uitdaging. De geelgors is een zaadeter. Op akkers zijn oogstresten schaars geworden. Akkerranden met veel zaadhoudende planten, die in de winter blijven staan, bieden uitkomst.
- Voortplanting: De overgang tussen bosranden en agrarisch landschap is het broedgebied van de geelgors. Het nest van de geelgors zit op de grond tussen hoge planten en struiken. Zorg voor voldoende structuur in de houtwallen, met name de struiklaag ontbreekt nogal eens. Laat ruigtes staan of maai deze laat in het seizoen.
- Verbinding: een landschap met aaneengesloten heggen en houtwallen is goed. In Weert is de geelgors nog in verscheidene gebieden als broedvogel aanwezig. Probeer de kerngebieden landschappelijk te verbinden.
De soorten die voor hun nestlocaties helemaal afhankelijk zijn van plekken onder de dakpannen of in spouwmuren verdienen onze aandacht. Ze zijn extra kwetsbaar op het moment dat we huizen renoveren of slopen. Een manier om deze soorten actief te beschermen is een Soortenmanagementplan (SMP). In dit deelgebied zijn de volgende soorten relevant, om middels gebiedsgerichte maatregelen te beschermen:
- Huismus, niet geschikt
- Gierzwaluw, niet geschikt
- Dwergvleermuis, niet geschikt
- Laatvlieger, niet geschikt
Ben je benieuwd wat er op dit moment aan soorten wordt gezien?
Neem eens een kijkje op www.waarneming.nl. Hier vullen vrijwilligers hun waargenomen soorten in. Steeds meer mensen voeren in wat ze hebben gezien. Op die manier leren we welke soorten voor kunnen komen. Deze kennis vormt een basis voor bescherming van de biodiversiteit. Wil je zelf een bijdrage leveren of soorten leren kennen? Dan is er een app voor op je telefoon die aan de hand van foto's kan herkennen welke soort je hebt gezien. Kijk op obsidentify app).